Nu de GBIO bijdrage in 2013 gaat vervallen gaan er heel wat fabeltjes rond over het scholingsrecht van de ondernemingsraad.

Een aantal van deze fabels wil ik hier aan de kaak stellen.

1. De OR moet het met de bestuurder eens worden over het scholingsbudget.

2. De OR moet het met de bestuurder eens worden over de aard en inhoud van het jaarlijkse scholingsplan.

Deze feiten kloppen maar gelden niet voor het jaarlijks door de overheid vastgestelde minimum aantal scholingsdagen van 5 dagen voor de OR leden en de 3 dagen voor de commissieleden.

Deze vallen onder de WOR en deze zegt hierover het volgende.

• De OR en commissieleden hebben recht op een minimum aantal scholingsdagen per jaar (artikel 18 WOR).

• De kosten van deze scholingsdagen zijn zonder beperkingen voor de ondernemer (artikel 22 lid 1 WOR).

• De bestuurder heeft geen zeggenschap over de aard en de inhoud van dit minimale scholingsrecht (artikel 18 lid 2 WOR).

• Deze kosten mogen geen onderdeel uitmaken van het af te spreken budget van de OR (artikel 22 lid 3 WOR).

• De OR kan dit minimale scholingsrecht met de bijbehorende kosten via de kantonrechter opeisen (artikel 18 lid 4 WOR).

Een aantekening hierbij is dat de bestuurder bij het opmaken van de bedrijfsbegroting voor het volgende jaar de scholingskosten van de scholingsdagen voor de OR en commissieleden die genoemd staan in artikel 18 lid 3 van de WOR moet budgetteren.

De bestuurder wordt geacht de wet te kennen en weet jaren van te voren dat deze kosten gemaakt moeten worden net zoals de trainingskosten van de bedrijfshulpverleners.

Als de bestuurder dit heeft nagelaten is dit een probleem van de bestuurder en kan dit probleem niet op de OR worden afgewenteld met de mededeling er is geen geld voor.

De bestuurder kan niet van de OR eisen een goedkopere aanbieder te zoeken of meerdere offertes aan te vragen.

De overheid heeft vastgesteld dat dit minimale scholingsrecht redelijkerwijze noodzakelijk is voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad.

Dit betekend dat de bestuurder over het redelijkerwijze noodzakelijk zijn geen discussie met de OR aan kan gaan.

Doet de bestuurder dit wel dan is de bestuurder aan het verkeerde adres.

Moet de bestuurder ieder scholingsplan van de OR accepteren?

Zover het scholingsplan binnen het door de overheid vastgestelde minimale aantal scholingsdagen valt is het antwoord ja.

Wil de OR meer (bovenwettelijke) scholingsdagen dan is de gang naar de onderhandelingstafel met de bestuurder onafwendbaar.

Moet de OR dan zonder overleg met de bestuurder handelen?

Zuiver wettelijk gezien ja, maar dit is voor de goede verstandhouding met de bestuurder af te raden.

Handel daarom als volgt:

• Een goede OR kondigt ruim van te voren aan dat de bestuurder bij het opmaken van de bedrijfsbegroting voor het volgende jaar de scholingskosten van de scholingsdagen voor de OR en commissieleden die genoemd staan in artikel 18 lid 3 van de WOR moet budgetteren.

• Dit budget gaat uit van het aantal OR en commissieleden maal het minimum aantal scholingsdagen maal de op dat ogenblik geldende gemiddelde scholingsdagkosten.

• De OR maakt een goed onderbouwt scholingsplan en maakt duidelijk welke scholing de OR scholingsrecht redelijkerwijze noodzakelijk acht en hoeveel dagen onder het minimum scholingsrecht vallen en welke dagen niet.

• Dit scholingsplan dient de OR tijdig in en bespreekt dit in een overlegvergadering.

• De OR vraagt officieel instemming aan de bestuurder over de uitvoering van dit scholingsplan.

• Na instemming van de bestuurder kan de OR het scholingsplan uitvoeren.

Doet de bestuurder moeilijk dan valt de OR terug op de WOR en eist het minimale scholingsrecht schriftelijk op.

Weigert de bestuurder de OR zijn wettelijke minimale scholingsrecht dan rest de OR niets anders dan een gang naar de kantonrechter.

Grappig is dat de bestuurder de proceskosten moet gaan betalen plus de juridische bijstand (advocaat) die de OR inhuurt.

Leo.

Secretaris OR van een middelgroot bedrijf met ongeveer 175 medewerkers.